
Brief van Van Vollenhoven aan Kamer
over spoorwegongeval Amsterdam
Hieronder de integrale tekst van de van
mr. Pieter van Vollenhoven aan de Vaste Tweede Kamercommissie
voor Verkeer en Waterstaat.
In deze brief stel ik het op prijs om –
als voorzitter van de Raad voor de Transportveiligheid –
uw aandacht te vragen voor mogelijk verkeerde beeldvorming
die is ontstaan naar aanleiding van de vele discussies en
publicaties als vervolg op het ernstige treinongeval
afgelopen vrijdag te Amsterdam.
Allereerst acht ik het van belang u te berichten dat de
Raad voor de Transportveiligheid bij een dergelijk ernstig
ongeval altijd een onderzoek naar de oorzaken zal starten.
Hier mag en kan natuurlijk – gezien de taakstelling
van de Raad – ook geen enkele twijfel over bestaan.
De Raad heeft ten aanzien van railongevallen – in
tegenstelling tot luchtvaart en binnenscheepvaart –
geen wettelijke verplichting om alle ongevallen te onderzoeken
en zal zich dus bij zijn besluitvorming over het al dan
niet volledig in onderzoek nemen van ongevallen vooral laten
leiden door de lering die naar verwachting kan worden getrokken
uit de oorzaken van het ongeval. Met betrekking tot de lering
uit een onderzoek kan men worden geconfronteerd
met incidentele gebeurtenissen – bijvoorbeeld een
wielbreuk – of de aanwezigheid van structurele veiligheidstekorten.
Zo kan het voorkomen dat zich ongevallen voordoen waarbij
uit de eerste feitelijke informatie al vrij snel duidelijk
is dat het een structureel veiligheidstekort betreft dat
al bij een eerder ongevalonderzoek is aangetoond en waarover
al eerder aanbevelingen zijn gedaan. In een dergelijke situatie
wordt de Raad geconfronteerd met de vraag of opnieuw een
volledig en uitgebreid Raadsonderzoek dient te worden uitgevoerd.
Dit laatste mede gelet op de schaarse onderzoekscapaciteit
van de Raad.
De situatie zoals hier beschreven zou van toepassing kunnen
zijn op het ernstige ongeval te Amsterdam. Op basis van
mijn – in totaal twintig jaar – onderzoekservaring
bij de Spoorwegongevallenraad en de Raad voor de Transportveiligheid
bestaat er een redelijk inzicht in een aantal structurele
veiligheidstekorten op het spoor. Het onbedoeld passeren
van rode lichten als gevolg van het huidig functioneren
van het Automatische Treinbeveiligingssysteem (ATB)
is daar één van.
In 1992 werd door de Spoorwegongevallenraad een rapport
uitgebracht naar aanleiding van een botsing te Eindhoven,
in 2001 werd door de Raad voor de Transportveiligheid een
rapport uitgebracht over de botsing bij Dordrecht. Uit beide
onderzoeken bleek dat het ATB-systeem onvoldoende beveiligingsmogelijkheden
bood om dergelijke ongevallen te voorkomen. Naar aanleiding
van het ongeval te Dordrecht werd aan de Minister van Verkeer
en Waterstaat onder meer aanbevolen zich duidelijk uit te
spreken over de fasering, waarin het Nederlandse Spoorwegnet
wordt voorzien van een modern op computertechnologie gebaseerd
ATB-systeem. Het voorkomen van botsingen op ontspoorde tegenliggers
dient daarbij in het programma van eisen te worden opgenomen.
Op 26 mei 2003 antwoordde de minister van Verkeer en Waterstaat
de Raad met betrekking tot onze aanbevelingen dat: Gezien
de met de vervanging gemoeide kosten (enige miljarden euro's
bij invoering in geheel Nederland) en de geringe voordelen
voor veiligheid, zullen andere argumenten hiervoor de doorslag
moeten geven, zoals kwaliteitsverbetering, capaciteitsbeheer
en interoperabiliteit. En: Dat wel wordt gewerkt
in de geest van de aanbeveling, maar dat een concrete planning
binnen de door u gestelde termijn niet kan worden gegeven.
Het voorgaande betekent dat de Raad absoluut een onderzoek
zal instellen naar het ernstige ongeval in Amsterdam. Als
uit het onderzoek echter mocht blijken dat de Raad wordt
geconfronteerd met de gebreken die voortvloeien uit het
huidige ATB-systeem, dan doet – zoals reeds opgemerkt
– de vraag zich voor of het onderzoek moet worden
voortgezet.
De structurele veiligheidstekorten die
voortvloeien uit het huidige ATB-systeem zijn immers genoegzaam
bekend bij de betrokken partijen. Uit het jaarbericht van
de Inspectie Verkeer en Waterstaat 2003 (pagina 96) blijkt
de toename van stoptonende seinpassages van ca. 150 in 1995
naar 281 in het jaar 2003. Uit een toegevoegd overzicht
blijken de mogelijke consequenties die zijn verbonden aan
ongevallen met roodlichtpassages. Samenvattend: Het onderzoek
naar het ernstige ongeval in Amsterdam vindt plaats en staat
ook geenszins ter discussie. Mocht uit het onderzoek eventueel
blijken dat de oorzaak ligt in het functioneren van het
huidige ATB-systeem, dan zou ik het zeer op prijs stellen
van u te mogen vernemen of u onderzoeksrapporten van de
Raad (na de vaststelling van de oorzaken) over dezelfde
onderwerpen tegemoet zoudt willen blijven zien.
Zoals u heeft begrepen, heb ik daar mijn aarzelingen over.
Te allen tijde ben ik bereid u van nadere informatie of
een nadere mondelinge toelichting te voorzien.
Mr. Pieter van Vollenhoven
Voorzitter van de Raad voor de Transportveiligheid
10:23:38 PM
|